Interview met archeoloog Evert van Ginkel
Archeoloog Evert van Ginkel stelde twintig jaar geleden de tentoonstelling van Romeinse vondsten in het Torenmuseum samen. Bij de herinrichting van de Romeinse etages in het museum Kreeg hij van het bestuur van de Stichting De Valkenburgse Toren en Vereniging Oud Valkenburg deze rol opnieuw toebedeeld. Hoe is de opvatting over de Romeinen in Valkenburg de afgelopen twee decennia veranderd? “We leggen nu meer nadruk op de burgersamenleving en de omgeving van het fort, omdat daarover meer duidelijk is geworden”, concludeert Van Ginkel.
De tentoonstelling van twintig jaar geleden staat inhoudelijk nog steeds, vindt Van Ginkel. “De inzichten over de opzet van het fort en het verhaal van de opgravingen zijn niet veranderd.” In 1914 maakt de archeoloog Van Giffen een fietstochtje en merkt daarbij de terpachtige verhoging onder Valkenburg op. Hij vermoedt hier Romeinse resten. De vernielingen van de dorpskern in de Tweede Wereldoorlog gaf vervolgens de aanzet tot de grootschalige opgravingen. Talloze zwart-witfoto’s geven daarvan een mooi beeld.
De laatste tijd krijgt de Brittenburg veel belangstelling en vereenzelvigen sommigen de Nederlandse limes met de Romeinse schepen die hier zijn gevonden. “Rond de Brittenburg hangt een aantrekkelijk zweem van geheimzinnigheid en die schepen zijn zeker belangrijk. Maar ondertussen is er nergens zoveel materiaal en historie blootgelegd als in Valkenburg.
Het blijft staan dat hier het meest compleet onderzochte fort in de Nederlandse limessector is opgegraven. Het gaat om hèt iconische Nederlandse limesfort – dat internationaal veel erkenning krijgt.”
Overvloed
Er is in Valkenburg zoveel gevonden, dat niet eens alles goed onderzocht is.
De oorlogsomstandigheden die de opgravingen mogelijk maakten, hebben ook weer tot vernietiging bijgedragen. In de hongerwinter is een schat aan dendrologisch materiaal (hout) in Valkenburgse kachels opgestookt. Veel materiaal is in het ongerede geraakt. Van Ginkel: “Zowel bij die eerste opgravingen in de oorlog als bij latere opgravingen is er bovendien zoveel materiaal gevonden, dat er capaciteitsproblemen optraden bij onderzoek en verwerking.”
Daarbij liggen interpretatiefouten op de loer. “Een klein voorbeeld: nu we onlangs voor de tentoonstelling nog eens goed naar ‘Romeinse’ fibulae (mantelspelden) gingen kijken, bleken twee daarvan uit de vroege Middeleeuwen te stammen”, aldus Van Ginkel. Dit vroegmiddeleeuwse aspect verdient de aandacht, want het zegt veel over de bewoningsgeschiedenis. Hij vervolgt: “Bij de eerste opgravingen was hier helaas maar weinig belangstelling voor. Intussen komt dit terugkijken
naar eerder gevonden materiaal maar nog te weinig voor. De beschikbare middelen gaan vooral op aan verplichte nieuwe opgravingen.” In de jaren zeventig is voor het laatst gegraven in de terp waar het fort onder lag. Nieuwe vondsten zijn hier niet heel waarschijnlijk, zegt Van Ginkel.
“Bij de laatste opgraving in 1980 bleek de waterhuishouding in de terp zodanig veranderd, dat de boel meteen instort als je nu gaat graven.
De kansen zijn hier voorgoed verkeken – ook omdat het beschermd monument is, grotendeels overbouwd én grotendeels al opgegraven.”
Nieuw licht
Waar de kennis over het fort stilstond, groeide het inzicht in de omgeving. “Twintig jaar geleden wisten we wel van de vicus rond het fort”, zegt Van Ginkel. “Maar het beeld van het totale gebied, de bebouwing en de infrastructuur is de laatste twintig jaar onmiskenbaar toegenomen. We zien de samenhang nu beter. Niet allen het fort, maar ook de vicus is nergens beter blootgelegd dan hier.” Die kant van het verhaal, de hele burgersamenleving om het fort heen, krijgt in de nieuwe tentoonstelling meer nadruk. Van Ginkel: “De tentoonstelling gaat over iedereen die hier woonde en werkte. We weten dat die mensen een moestuin en een schuurtje hadden en hoe de bebouwing waarschijnlijk ononderbroken doorliep richting Katwijk.”
Breder verband
Ook over het bredere verband van de limes is de kennis toegenomen. Het blijkt dat niet alleen Valkenburg in 39 en 40 na Chr. Is gebouwd, maar dat ook De castella van Alphen, Woerden en De Meern allemaal uit die jaren stammen. Het waren geen losse schakels, maar ze vormden een samenhangende keten. Dat plaatst het geheel in een ander daglicht. Valkenburg was geen uitzonderlijke buitenpost, maar onderdeel van een enorme financiële en logistieke onderneming die vermoedelijk in aanwezigheid van Caligula is uitgevoerd. Van Ginkel: “Dat wil niet zeggen dat we precies weten waar de forten precies voor dienden. We weten ook niet eens hoe de bevelstructuur in elkaar zat.”
Het vermoeden is, dat de forten in de beginperiode vooral werden ingezet om het handelsverkeer op de Rijn tegen piraten te beschermen, terwijl de nadruk later meer kwam te liggen op het tegenhouden van indringers. “Maar we weten het niet zeker. Je zou bijvoorbeeld zeggen dat marinepatrouilles effectiever zijn tegen piraten dan forten. Valkenburg was het enige fort in het westen waar ruiters waren gelegerd. Dat is enerzijds logisch omdat de andere forten in (nog) moerassiger terrein lagen waar ruiters niet uit de voeten kunnen. In Valkenburg zouden die ruiters in de duinstrook ten noorden van de Rijn kunnen opereren. Maar wat ze daar dan deden, dat weten we ook weer niet.”
Dynamiek
Er is tegenwoordig meer besef over de dynamiek van de limeszone door de tijd heen gekomen. De limes was na de eerste aanleg niet klaar. De kostbare wegwerkzaamheden van 124-125 na Chr. Zijn hiervan een bewijs. “De limes was een systeem waaraan tweehonderd jaar lang voortdurend gesleuteld en onderhoud gepleegd is.” Dat was niet om de lokale economie te beschermen, concludeert Van Ginkel. “Die lokale economie bestond, afgezien van het bloeiende Westland, vooral dankzij het leger. Overschotten in de productie waren hier bijna niet en veel spullen moeten hiernaartoe worden aangevoerd. Wel waren Lugdunum en/of Praetorium Agrippinae overslagplaatsen, bijvoorbeeld voor graanoverslag uit Engeland, waarover vierdeeeuwse bronnen berichten. Maar ook daarbij zal de militaire component belangrijk zijn geweest.” Tegenwoordig is het vermoeden dat de forten nu eens volledig bezet waren door militairen, terwijl er op andere momenten ook ruimte voor vrouwen en kinderen was om binnen de muren te wonen. Van Ginkel: “Als je de vondst van dames- en kinderschoenen stelselmatig zou kunnen dateren, zou je een periodisering kunnen maken. Maar het archeologisch filter is vooralsnog te grof om een dergelijke kwantitatieve benadering te kunnen hanteren.” Muntexpert professor Fleur Kemmers van de Universiteit van Frankfurt geeft aan op basis van munten die in Alphen en Woerden zijn gevonden wel kwantitatieve conclusies te kunnen trekken. Van Ginkel: “Munten zijn exact te dateren. Kemmers voert aan dat momenten van grote muntaanvoer kunnen wijzen op militaire campagnes.”
Raadsels
Van Ginkel vertelt, hoe in het castellum in De Meern twee kleine, diepe gaten zijn gegraven om via intensieve bemonstering kleine inkijkjes in veel verschillende aspecten te krijgen. Dat leverde onder andere de informatie op dat dit fort al kort na de eerste aanleg is overstroomd. Ook voor de andere forten tussen Valkenburg en Utrecht bestaan daarvoor aanwijzingen. Van Ginkel: “Dat leidt tot lichte verwondering: waarom werden die forten op zulke ongelukkige plekken gebouwd? En waarom werden ze na die eerste waterproblematiek niet verplaatst, maar op dezelfde plek herbouwd? Daar moet een soort ratio achter zitten die wij niet helemaal kunnen achterhalen.”
Zo zijn er nog meer raadsels rond de fortenketen, meent Van Ginkel. “Waarom namen de Romeinen voor de latere versies van de forten de moeite om tufsteen uit de Eifel aan te voeren voor het bouwen van stenen schildmuren? Vanuit militair oogpunt zou een goedkope en makkelijk te onderhouden aarden wal even goed voldoen.”
We weten dat de bezetting van de forten in het laatste kwart van de derde eeuw afliep. Onlangs kwam namelijk vast te staan dat de datering van twee graanopslagplaatsen in Valkenburg als begin vierde eeuws op een fout berust. “Maar wat zich precies heeft afgespeeld rond het verlaten van de forten is nergens beschreven. We kennen de grote lijn van de crisis van de derde eeuw, maar er kunnen ook lokale incidenten zoals opstand, hongersnood of ziekte zijn geweest. Op regionale gebeurtenissen die zich binnen enkele jaren hebben afgespeeld hebben we totaal geen zicht.”
Minimalistisch
Zo is er veel dat we niet weten, maar dat we op basis van aanwijzingen en vermoedens kunnen invullen. Je kunt bij geschiedenis en archeologie zowel de minimalistische als de maximalistische aanpak hanteren. “Maximalisten voegen aan wat bekend is een interpretatie toe van hoe het best eens geweest zou kunnen zijn. Minimalisten zoals ik beperken zich liever tot wat we zeker weten”, zegt Van Ginkel. “Je kunt als er weinig harde kennis beschikbaar is, je materiaal best overtuigend aan elkaar praten. Veel nuttiger is om met een kritische blik vanuit de bestaande archeologische en historische zekerheden na te gaan wat er tegen een theorie is in te brengen.”
Van Ginkel geeft een detailvoorbeeld: “We weten dat er helemaal in het begin Gallische ruiters in Valkenburg waren gelegerd en later een eenheid Thraciërs. Wat weet je daarmee eigenlijk? Tussen die punten die we kennen kunnen er nog andere legereenheden zijn geweest. En die Thraciërs, kwamen die echt allemaal uit het oosten van Griekenland of konden er in een cohort met die naam ook soldaten met een andere etnische achtergrond dienen? We hebben eigenlijk geen idee.”
Leendert van der Ent