Archeoloog Wouter Vos plaatst legioenskamp in het grote geheel

Vragen, vragen, vragen. Het is duidelijk dat het legioenskamp in Valkenburg bestaan heeft ergens tussen 39 en ongeveer 55 na Christus. Dat is een periode waarin de Romeinen in onze regionen van alles ondernamen. Maar helaas zeggen de antieke bronnen juist tussen 37 en 47 periode heel weinig over wat zich hier nu precies heeft afgespeeld. Waarschijnlijke scenario’s zijn wel te maken. “Eén van de mogelijkheden is, dat het legioenskamp het XXe legioen uit Neuss herbergde toen het in 43 op doorreis was naar Britannia”, zegt archeoloog Wouter Vos.

Damp slaat van de rivier af. De eerste stralen van de lentezon breken door de mistflarden en strijken over de schepen die zachtjes schommelend aan de Rijnkade in Praetorium Agrippinae liggen te wachten. Trompetgeschal maakt duidelijk dat niet alleen de natuur, maar ook de mensheid wakker is. In het legioenskamp op de oever is het een drukte van belang. Officieren schreeuwen bevelen en soldaten stellen zich op in colonnes om hun mars richting het doel van die dag te beginnen….
Maar wat is dat doel? Steken ze zo meteen het estuarium over naar de noordoever, om via de duinen de eerste schreden van een strafexpeditie tegen de Friezen te zetten? Schepen ze zich in voor de overtocht naar Britannia om langs de kust naar Boulogne af te zakken, om vandaar het Kanaal over te steken?

Verloren geschiedenis
“Het behoort allemaal tot de mogelijkheden”, stelt archeoloog Wouter Vos van Vos Archeo en van Saxion Hogeschool vast. “Maar welk van de opties het is geweest en in welk jaar precies, dat weten we niet. Tot voor korte hebben hadden we maar één echt betrouwbare dendrochronologische vaststelling voor de ouderdom van het legioenskamp. Dit oudste teruggevonden hout aan de Nederlandse limes – gedateerd op 39/40 na Chr. plus of min zes jaar – komt uit een proefsleuf uit 2010. Zeer recent zijn er drie dendrochronologische bepalingen afgerond, die de datering ondersteunen. Het blijkt inmiddels dat dit hout tot de fundering van de vijfentwintig meter brede poortconstructie aan de westkant van het legioenskamp behoorde. Zo’n kamp van groter dan 400 bij 400 meter moet wel de basis voor een enorme legerinzet voor een belangrijke campagne zijn geweest.”

Helaas valt de dendrochronologische datering, tussen 33 en 46 na Chr., vrijwel volledig samen met de periode van 37 tot 47 na Chr. Dat is precies de periode waarvan de geschriften van Tacitus – de belangrijkste chroniqueur over deze streek en periode – verloren zijn gegaan. Het is zeker dat het legioenskamp bewust en gecontroleerd is ontmanteld. Dat is gebeurd voor het jaar 69, want toen zijn alle kampementen langs de limes in brand gestoken en een brandlaag ontbreekt hier. Rond 80 ging er een geul door de rand van het legioenskamp stromen.

Meer dendrochronologische onderbouwing
Vos heeft met smart zitten wachten op meer natuurwetenschappelijke bewijsvoering over het legioenskamp, die lange tijd is blijven berusten op slechts één dendrochronologische vaststelling. Het legioenskamp heeft verder wel exact dezelfde bouw, met een wal van zoden opgestapeld, op liggende balkjes, als het eerste Castellum in Valkenburg. De detaillering van deze zogeheten Gallische bouwwijze komt heel precies overheen. De datering van het Castellum is op basis van terra sigilla ta (gestempeld aardewerk) en muntvondsten vastgesteld en komt overeen met de dendrochronologische vaststelling van het legioenskamp. Vos: “In zijn algemeenheid geldt: één datapunt is geen datapunt. Gelukkig zijn er inmiddels nieuwe dendro’s binnen die de datering op 39/40 bevestigen. Dat helpt ons bij het bevestigen en uitsluiten van bepaalde scenario’s.

Van tijdelijk naar permanent
Tijdens de Gallische oorlogen van 58-51 voor Chr. liet Caesar tijdelijke winterkampen aanleggen. Deze bestonden uit een gracht, waarbinnen een wal wordt opgeworpen. Op het binnenterrein stonden tenten. Een dergelijk tijdelijk kamp had geen torens of poorten. Bij de legioenskampen vanaf Augustus verandert dat. Ondanks dat het waarschijnlijk om tijdelijke uitvalsbases voor grote troepenverplaatsingen ging, kregen de constructies een meer permanent karakter. Het werden verdedigingswerken met torens, poorten, wallen en een houten binnen bebouwing.
Dat is wat ook in Valkenburg is teruggevonden: een enorm kamp met permanent lijkende verdedigingswerken, ondanks dat het misschien maar bedoeld was voor kortstondig gebruik.
In de periode tussen 28 en 60 na Chr. werden er talloze militaire acties langs het Nederlandse deel van de Rijn ontplooid. In het begin van deze periode werden er geen kampen opgezet met als doel een permanente bewaking van de limes op te zetten; de Castella en Castra werden gebouwd als uitvalsbases voor tijdelijke expedities. Naar het einde van deze periode ontstond er een vaste, permanente bezetting van de limes langs de Rijn, waarbij een selectie van de eerder aangelegde tijdelijke kampen een meer permanente rol toebedeeld had gekregen.

Legioenskampen die in eerste instantie misschien ook tijdelijk werden aangelegd zoals in Valkenburg, waren er ook in Bonn, Neuss en Mainz. In Xanten is zelfs een ‘dubbelkamp’ voor de huisvesting van twee legioenen gevonden. Het grote verschil met Valkenburg is, dat dergelijke kampen bij plaatsen als Bonn, Mainz en Xanten nog eeuwen later bleven bestaan voor de legioenen van het Rijnleger. Het legioenskamp in Valkenburg door de Romeinen zelf is gesloopt en ontmanteld. Er is één ander voorbeeld bekend van een legioenskamp dat zorgvuldig werd ontmanteld, zoals dat ook in Valkenburg gebeurd lijkt. Het gaat om het kamp bij Inchtuthil in Schotland dat ongeveer tussen 82 en 87 bestaan heeft en al werd ontmanteld voordat het af was. Uit de opgravingen daar is gebleken hoe grondig alle materialen werden hergebruikt. De palen werden waar dat kon uitgegraven waar dat kon, om ze later te kunnen hergebruiken. In de smidse (fabrica) werd 3 ton aan spijkers gevonden die uit het hout getrokken waren.

Scenario’s
Terug naar de scenario’s over de expedities waarvoor dit legioenskamp kan zijn aangelegd. Scenario één en twee betreffen de voorbereiding van expedities onder Caligula naar Germania in 39 en naar Engeland in 40. Die oversteek is er toen niet gekomen. De Romeinen waren niet dol op expedities overzee, zeker niet over de onstuimige Noordzee. Het zou kunnen dat de legioenen geweigerd hebben zich in te schepen. Het is bekend dat ze dit onder Caesar ook slechts met grote tegenzin deden.
Of was het misschien optie drie, de expeditie van soldaten die in 41 onder generaal Gabinius diep in Germania op zoek gingen naar de laatste verloren legioensstandaard van de verslagen legioenen van Varus? Tijdens een eerdere expeditie waarin al twee van die standaarden teruggevonden waren, maar de laatste werd nog vermist. Gabinius weet deze ‘aquila’ (adelaar) inderdaad terug te vinden, en wel bij de Chauken in Noord-Duitsland.

Friezen en Chauken
Mogelijkheid vier is, dat het legioenskamp is aangelegd voor de oversteek in 43 onder Claudius die wel doorging. De Duitse historicus Aloys Winterling vermeldt in zijn boek ‘Caligula, een biografie’ dat in 43 vier legioenen met hulptroepen in duizend schepen de oversteek waagden. Claudius stond bij zijn aantreden te boek als een zwakkeling en hij en zijn adviseurs wilden dat imago met de verovering van Brittannië positief bijstellen. Die verovering zou hem als keizer op de kaart zetten.
Dan rest nog een mogelijkheid (vijf): dat het tijdelijke legioenskamp in Valkenburg een rol speelde in de strafexpeditie van Corbulo in 47 tegen de Friezen en de Chauken ten noorden van de Rijn. Het daarbij ingezette Ve legioen Alaudae (‘leeuweriken’) had daarvoor wellicht naast Xanten een tweede uitvalsbasis nodig: Valkenburg. Het kan ook zijn dat het legioenskamp na de terugtrekking op de zuidelijke Rijnoever is aangelegd als ‘werkkamp’ om het kanaal van Cobula te gaan graven.
“We weten heel globaal iets van een Friese opstand in 28”, zegt Vos. “Ondanks het feit dat de Friezen aan de noordkant van de Rijn wonen, hebben de Romeinen hier kennelijk een soort gezag. De Friezen waren in elk geval tribuutplichtig, want ze klagen dat ze te veel en te grote runderhuiden moeten leveren. Wat zich rond hen tussen 28 en 47 afspeelde, weten we niet. Het is aannemelijk dat het onrustig bleef. Het castellum Velsen 2 bleef in deze periode gehandhaafd en in 47 werd blijkbaar een strafexpeditie nodig geacht. Later, onder Nero (54-68), gaat een Friese afvaardiging naar Rome om een pleidooi te houden voor het recht om landbouw te bedrijven op de noordelijke Rijnoever. Kennelijk mochten ze dat niet.” 

Het XXe legioen
Of het nu onder Caligula of Claudius was, de regio waarvandaan de Romeinen op expeditie gingen, moest hoe dan ook veiliggesteld zijn. Dat is waarschijnlijk de reden dat alle forten aan de laatste vijftig kilometer van de Rijn, van Vleuten, Woerden en Alphen tot Valkenburg, met een uitstapje naar Velsen ten noorden van de Rijn, allemaal in dezelfde jaren 39 tot 43 gebouwd zijn. De forten konden de militaire scheepvaart bewaken.
Dat pleit voor de twee Britannia-scenario’s. De verovering van Britannia was een enorme onderneming die een buitengewone infrastructurele inzet vroeg. Daarbij is duidelijk dat de Rijn een belangrijke rol speelde als aanvoerroute. De vier legioenen kwamen respectievelijk uit Kroatië, Straatsburg, Mainz en Neuss. De eerste drie gingen vermoedelijk over de weg naar Boulogne, maar het ligt voor de hand dat het XXe legioen uit Neuss ervoor koos per schip de Rijn af te zakken, om van hulptroepen, materialen en voorraden nog maar te zwijgen. Dat kan een goede aanleiding zijn geweest om die forten langs de Rijn te bouwen. Over een weg langs de Rijn kon in elk geval niet, want die is pas voor het eerst rond 80 tot 85 aangelegd.

Het XXe legioen zou dan bij Valkenburg zijn ingescheept om eerst langs de Noordzeekust af te zakken naar België of Noord-Frankrijk en vandaar de oversteek te maken naar de plek waar de legioenen in Britannia aan land gingen, bij Richborough. Vos: “Het is daarbij heel goed mogelijk dat niet alle vier de legioenen naar Richborough zijn gegaan; dit zou wel een heel grote troepenconcentratie in een klein gebied betekenen. Zo kan het ook zijn dat het XXe ergens oostelijker aan land is gegaan, bijvoorbeeld in Reculver. De Romeinse geschiedschrijver Cassius Dio beschrijft in elk geval dat de legioenen en hulptroepen in drie verschillende ploegen overstaken; het kan heel goed dat er daarbij één vanuit de Rijnmond vertrok.”

Kanaal van Corbulo
Het is mogelijk dat het idee voor het kanaal van Corbulo is ontstaan doordat de buitengaatse route van het XXe legioen naar Britannia in 43 niet zo goed beviel. Als je nou eens een heel stuk door het binnenland zou kunnen varen, voordat je bij Domburg uiteindelijk toch noodgedwongen het zeegat naar Boulogne koos?
Vos: “Tacitus schrijft, dat de soldaten aan het slabakken zijn voordat hij het heeft over het graven van het kanaal. Kan het zijn dat ze daarvoor al waren begonnen met het uitdiepen en koppelen van natuurlijke waterlopen, bijvoorbeeld vanaf de Woerd naar de Vliet als voorloper van het Kanaal van Corbulo?”
Het is bekend dat dit project niet in één keer is uitgevoerd, maar verschillende aanlegperiodes kent. Ook is duidelijk dat het kanaal aansloot bij bestaande waterlopen. “De aansluiting naar de Rijn bij Matilo is pas later gegraven. Matilo is voor die vroege periode een minder waarschijnlijke plek, omdat de Romeinen zo’n kanaal het liefst direct achter de strandwal via bestaande waterwegen zouden laten lopen om zo dicht mogelijk bij de kust en de Rijnmonding te blijven.”
Een interessant gegeven is, dat er aanvankelijk een geul werd verondersteld op de plek waar het legioenskamp blijkt te liggen. Het is inmiddels duidelijk dat het kamp tussen twee geulen in lag, die vermoedelijk in de tijd iets verschoven. Na de afbraak van het kamp kwam die geul namelijk zeker op de plek van de noordwestkant van het kamp te liggen. Dat er al een waterloop parallel aan de kust lag, kan een goede reden zijn geweest om het legioenskamp juist op deze plek te bouwen: allemaal aan boord op weg naar Engeland!

Leendert van der Ent

Ook interessant

Breitsax zwaard weer terug in het museum

Straatnamen (11) – de Rijnstroomlaan

‘Valkenburger 1’ aan de tand gevoeld

Meer soldaten krijgen gezicht terug in Valkenburg

Contact

Torenmuseum

Het Torenmuseum ligt in het centrum van het dorp Valkenburg in Zuid-Holland tussen Katwijk en Leiden.

Openingstijden
Zaterdag 13:00 – 16:00 uur 
Zondag 13:00 – 16:00 uur en
op afspraak

Entreeprijs
Volwassenen: € 2.00
Kinderen t/m 12 jaar: gratis

Aanmelden nieuwbrief

Scroll naar boven